M: ‘Hi mam.’
A: ‘Hey lieverd, kan ik je zo even terugbellen?’
M: ‘Ben je druk?’
A: ‘Ja, ik ben mijn muur aan het schilderen. Ben net klaar. Ik was even mijn handen. Dan bel ik je terug.’
M: ‘Ok.’
A: ‘Ben ik weer.’
M: ‘Is het mooi geworden?’
A: ‘Ik ben heel tevreden. Straks de schilders tape eraf, en als het dan droog is, is het helemaal een plaatje.’
M: ‘Kun je bij mij ook even komen schilderen? Ik heb nog wel een paar muren die een likje verf kunnen gebruiken.’
A: ‘Ik pieker er niet over.’
M: ‘Waarom niet?’
A: ‘Jij bent me veel te lastig. Nee, hoor. Doe het zelf maar.’
M: ‘Lastig? Hoezo lastig?’
A: ‘Dan schilder ik de randjes weer niet strak genoeg. En dan zie je nog overal lichte plekken. Nee, dank je. Ik weet precies hoe dat gaat.’
M: ‘Ach welnee…’
A: ‘Oh jawel hoor. Als ik per ongeluk het plafond raak. Nou, dan is Leiden helemaal in last. Nee, hoor. Zoek maar een ander.’
M: ‘Nou zeg, je doet net of ik een verschrikking ben.’
A: ‘Ben je ook in die dingen.’
M: ‘Maar het is toch logisch, dat ik het strak wil hebben en niet overal vlekken op het plafond. Wat is daar nou zo gek aan?’
A: ‘Niks. Maar dan moet je alleen niet bij mij zijn.’
M: ‘Tututututut. Goh, je bent weer lekker obstinaat.’
A: ‘Obstinaat? Ik ben helemaal niet obstinaat. Jij vraagt me iets en ik zeg alleen dat ik er geen zin in heb.’
M: ‘Nou, dan doe je het toch niet!’
A: ‘Nee, doe ik ook niet!’
M: ‘Wat jij wil.’
A: ‘Prima. Ik ga je hangen. Spreek je later wel weer.’
M: ‘Hang nou niet op.’
A: ‘…….’
M: ‘Het is alweer bijna zover, hè?’
A: ‘…’
M: ‘Ik mis haar ook ontzettend.’
A: ‘…’
M: ‘Alweer een Moederdag, dat ze er niet meer is.’
A: ‘Nee, maar het voelt als de dag van gisteren. Af en toe denk ik nog steeds dat ik haar zie. De hond ook. Als die een rollator hoort wordt ze helemaal wild.’
M: ‘Ja.’
A: ‘En vaak heb ik nog het gevoel dat ze boven gewoon nog in bed ligt. Maar ja… Wat heb ik nou te klagen. Ze is zesentachtig geworden. En als ze honderd was geworden, was het ook niet genoeg geweest. Dus ja. Het is niet anders.’
M: ‘Nee. Het is niet anders. Maar daarom niet minder verdrietig.’
A: ‘Nee… ik mis haar zo. Samen koffie drinken, tompouce erbij. Maar ja. Het leven gaat door, zeggen ze toch altijd? Nou, zal ik je muren dan maar even schilderen?’
M: ‘Hoeft niet hoor, mama.’
A: ‘Ik doe het graag, hoor.’
M: ‘Nee, het is goed zo.’
A: ‘Wat is dat nou weer? Eerst wil je dat ik schilder, en nou wil ik schilderen en dan mag het niet. Wat ben je toch…’
M: ‘Lastig, wou je zeggen?’
A: ‘Ja… Sorry, lieverd. Ik heb mijn dag niet vandaag.’
M: ‘Maakt niet uit. Ik snap het. Als je naar de deur loopt, dan staat de auto voor de deur. Stap in. Ik laat je hiernaar toe brengen. Ik heb koffie. En tompoucen. Ook eentje voor oma. Is ze er toch een beetje bij.’
A: ‘Ok.’
M: ‘En mam?’
A: ‘Ja?’
M: ‘Laat je kwasten maar thuis.’
A: ‘Niet strak genoeg?’
M: ‘Niet echt.’