A: ‘Hi Mil.’
M: ‘Hi mam.’
A: ‘Laat eens zien hoever je bent met je Big Little Farm.’
M: ‘Het schiet al op. Ik loop even de tuin in, dan kan ik het laten zien.’
A: ‘Oh wauw, wat is het mooi geworden. Knus ook, zo met die hekjes eromheen. Het ademt de sfeer van een gezellige, oude Engelse cottage.’
M: ‘Ja leuk, hè. Maar dat hek is er vooral om de dieren eruit te houden. Daarom zijn de bakken ook hoog. Anders vreten ze alles kaal. Kijk hier, allemaal lavendel. Het zit vol hommels, die zijn er gek op.’
A: ‘En wat is dat? Daar, in die bak rechts van je.’
M: ‘Dat is broccoli.’
A: ‘Ik heb net over broccoli gelezen.’
M: ‘Oh wat?’
A: ‘In broccoli zit een stof, dat noemen ze polyfenolen, als je die met suikermoleculen combineert, dan ontstaan er mogelijk levensreddende medicijnen, zeggen de mensen die er verstand van hebben.’
M: ‘Oh wauw, dus gewoon een schep suiker over de broccoli, of koken in limonadesiroop, misschien lekker karameliseren of glaceren.’
A: ‘Nou, ik weet niet of dat nou de bedoeling is. Jij maakt er gelijk weer een taart van. Maar suiker toevoegen schijnt een heilzaam effect te hebben.’
M: ‘Hoe werkt dat dan?’
A: ‘Dat moet je zelf maar lezen, dat is me te ingewikkeld om uit te leggen. Ik stuur je de link.’
M: ‘Doe dat. Kijk hier, mam. Radijs. Zo lekker pittig.’
A: ‘Echt, ouderwets pittig?’
M: ‘Ja, echt.’
A: ‘Wat is dat lekker. Vroeguhh was alles uitgesprokener van smaak. Waren niet alle scherpe randjes eruit gefokt.’
M: ‘Nou deze heeft nog echt een scherp randje hoor. Poehh, de tranen springen me in de ogen.’
A: ‘Nou, laat me meer zien.’
M: ‘Hier staan de aalbessen, daar de bramen. En kijk er zitten al kruisbessen aan.’
A: ‘Wat een rijkdom. Mooi hoor. Je kan een flink deel van het jaar eten van je tuin, als je het slim aanpakt. Dat is nou ook altijd mijn droom geweest. Zelfvoorzienend zijn. Weet je nog dat we op zoek waren in Frankrijk naar een oude, betaalbare boerderij?’
M: ‘Ja, en toen in Engeland naar een cottage op het platteland. Maar je hebt het nooit doorgezet.’
A: ‘Jawel, ik had toch een tuinhuis in Osdorp?’
M: ‘Een tuinhuis? Je had een ballast erbij. Nooit tijd. Je was altijd aan het werk.’
A: ‘Maar toch kon ik daar mijn fantasie op uit leven. Het was nog niks, maar het zou zeker wat worden en dan zou ik leven van mijn tuin. Inderdaad werkte ik de hele dag, maar ’s avonds ging ik er nog met oma heen om de plantjes water te geven. Maakten we koffie op het gasstelletje. Bakten worstjes en aardappeltjes.’
M: ‘Meestal na elf uur ’s avonds waardoor de buren klaagden.’
A: ‘Oma en ik vonden het prachtig. Er was een bloem die kwam bij schemer pas uit. Dan was ‘ie knalgeel. Net of ‘ie licht gaf. Zaten we daar te genieten.’
M: ‘Je hebt daar hele mooie herinneringen gemaakt met oma. Maar mam, die tuin had echt niks met zelfvoorzienend zijn te maken.’
A: ‘Wel hoor, ik moest toch zelf naar de supermarkt om zelf de boodschappen te halen en ze zelf weer mee terug te nemen naar het huisje.’
M: ‘Oh, wat flauw.’
A: ‘Niet flauw. Voor mij zelfvoorzienend genoeg.’
M: ‘Wel flauw.’
A: ‘Niet flauw.’
M: ‘Jemig, wat ben je weer f….. Ik ga je hangen, doei mam.’