A: ‘Goedemorgen Mil. Lekker geslapen?’
M: ‘Goedemorgen mam. Ja heerlijk, jij?’
A: ‘Jazeker. Ook heerlijk. Zeg Mil, heb jij weleens een wc-rol in de koelkast gelegd?’
M: ‘Sorry mam, het is nog vroeg en ik weet dat jij van de huis-tuin-en-keuken hacks bent, maar dit is echt een nieuw dieptepunt. Een wc-rol in de ijskast. Ik weet het niet, hoor. Maar zo’n onsmakelijke aanblik wil ik niet in mijn ijskast.’
A: ‘Het schijnt anders fantastisch te werken tegen vieze luchtjes, zegt men.’
M: ‘Zegt men. Tja, je kan ook gewoon weggooien wat bedorven is. Heb je ook geen vieze luchtjes.’
A: ‘Die vlieger gaat niet altijd op. Bijvoorbeeld sommige Franse Kazen, niet over datum – maar kunnen vreselijk stinken. Nee, ik ben altijd heel scherp op alles wat kan bederven en voordat het zover is, ligt het bij mij al in de vuilnisbak.’
M: ‘Nou mam… Ik herinner me nog die keer dat ik je koelkast schoonmaakte.’
A: ‘Ja! Toen moest ik halsoverkop mijn huis uit en stond het weken leeg. Dat was overmacht.’
M: ‘En je ijskast een biologisch experiment. Je had een bakje tiramisu staan dat waarschijnlijk al een eigen postcode had aangevraagd.’
A: ‘Overdrijf niet zo.’
M: ‘Mam, er groeide al een heel eigen ecosysteem in je vriezer.’
A: ‘Wat ik al zeg, Mil, dat was een bijzondere situatie. Dat gebeurt me nooit! Je doet net alsof mijn koelkast normaal een broedplaats is voor nieuwe levensvormen.’
M: ‘Ik zeg alleen dat je niet moet verslappen door die wc-rol. Straks denk je: ik ruik niks, dus er is niks aan de hand, terwijl er alweer van alles in je ijskast een eigen leven begint te leiden.’
A: ‘Mil, hou op. Je doet net alsof ik Ma Flodder ben. Daar moet je echt mee ophouden.’
M: ‘Ik houd al op. Ik wil je alleen behoeden voor nog een biologisch rampgebied.’
A: ‘Goh, je bent weer lekker bezig, hè, vandaag. Het wordt tijd om op te hangen.’
M: ‘Nee, niet ophangen! Niet zo licht geraakt, moeders, kom op.’
A: ‘Doe jij dan eens wat gezelliger.’
M: ‘Dat ga ik nu gelijk doen. Wat staat er op je agenda vandaag, moeders? Behalve wc-papier op de raarste plekken neerleggen.’
A: ‘Nou, vandaag wordt een hele leuke dag, want ik ga naar Haarlem. En je moet niet zo denigrerend over wc-papier doen, wees blij dat het bestaat. Wij moesten het vroeger thuis vaak met een oude krant doen.’
M: ‘Mam, dit is echt weer TE veel informatie en zeker op de vroege ochtend. Kunnen we het onderwerp wc-papier nu even laten rusten? Wat ga je doen in Haarlem?’
A: ‘Onder andere boodschappen inslaan. wc-papier en zo…’
M: ‘We zouden toch ophouden over wc-papier.’
A: ‘Ja maar ja… ik heb wel wc-papier nodig. En dan piep ik even langs het strand. Daar heb ik zo’n zin in.’
M: ‘Fijn dat het nu kan, mam.’
A: ‘Ja, echt.’
M: ‘Het is best mooi weer vandaag voor het strand. Je hebt geluk, het weekend was het een stuk minder.’
A: ‘Ik heb mazzel, ja. En daar ga ik goed van genieten. Wat ga jij doen?’
M: ‘Zo een bespreking in maar ik moet eerst even naar de wc. En nodig ook. Rennen! Oh nee!
A: ‘Wat is er?’
M: ‘Geen wc-papier meer.’
A: ‘wc-papier? Daar zouden we het toch niet meer over hebben?’