A: ‘Hi lieverd, wat heb je gedaan vandaag?’
M: ‘Ik ben gaan schaatsen met Felina. Het was heerlijk. Eerst lekker samen zwieren en daarna warme chocolademelk gedronken.’
A: ‘Slagroom?’
M: ‘Een flinke toren.’
A: ‘Lekker hoor! En, kun je het nog een beetje?’
M: ‘Het schaatsen? Nog net zo goed als vroeger, matig dus. Voordeel is dat ik inmiddels op Felina kan leunen.’
A: ‘Dus je bent wel overeind gebleven?’
M: ‘Ternauwernood. Ik ging bijna onderuit. Maar ik kon me nog net staande houden en heb mijn eer gered.’
A: ‘Ik ben trots op je.’
M: ‘Ik op jou. Weet je waarom? Ik vertelde Felina het verhaal dat jij vroeger op de grachten schaatste.’
A: ‘Ja, voor de deur. Wij woonden aan de gracht.’
M: ‘En dat je vriendinnetje door het ijs was gezakt en dat je haar eruit had gered.’
A: ‘Ja, dat was een hele domme actie van mij, maar het had wel effect.’
M: ‘Nou! Praat niet zo gek! Anders was ze misschien verdronken!’
A: ‘Mil, dat zijn gewoon reflexen. Geen beslissingen. Dat gaat in feite buiten je om.’
M: ‘Nou, Felina vond het in ieder geval heel stoer.’
A: ‘Dat is fijn. Heb je haar ook verteld dat de mens al bijna 4000 jaar schaatst?’
M: ‘Nee, mam. Dat is er niet van gekomen, ik was te druk om overeind te blijven. Op dierenbotten, toch? Met gaatjes erin en leren veters om ze onder de voeten te binden.’
A: ‘Ja.’
M: ‘Zulk soort schaatsen heb ik ook nog gehad. Die krabbertjes, weet je nog?’
A: ‘Jazeker. Je krabbelde wat af. Daar is het met de ontwikkeling van jouw schaatstalent eigenlijk wel een beetje bij gebleven.’
M: ‘Nou, mam. Wat ben je weer lekker complimenteus vandaag.’
A: ‘Dat mag ik toch wel zeggen? Nu, achteraf. Je was nou eenmaal niet zo’n ster in het schaatsenrijden. Je hoeft toch ook niet alles te kunnen? Je had trouwens wel een ander sterk punt op het ijs?’
M: ‘Oh ja? Wat dan?’
A: ‘Je kon ongelofelijk gracieus vallen. Echt prachtig. Jij was de enige die onderuit kon gaan, alsof het een choreografie van het Zwanenmeer was.’
M: ‘Ach ja, als je toch valt, kun je er maar beter een kunst van maken.’
A: ‘Dat is je gelukt, lieverd.’
M: ‘Dank je mam. Zullen we het dan nu even over jou hebben?’
A: ‘Liever niet.’
M: ‘Jawel.’
A: ‘Nou waar wil je het over hebben dan?’
M: ‘Over die keer dat jij dacht dat je een dubbele axel kon maken en eindigde in een… hoe noemde je het ook alweer? Een “artistieke zitlanding”?’
A: ‘Dat was geen dubbele axel, dat was een gecontroleerde improvisatie. Net als die euh… zitlanding.’
M: ‘Hahaha. Ja, hoor. Nou, ik heb mijn schaatstalent in ieder geval niet van een vreemde.’
A: ‘Nee, dat zit niet echt in ons DNA. We kunnen beter blijven doen waar we wel goed in zijn.’
M: ‘Heb jij het in huis dan?’
A: ‘Ja, ik ben de melk al aan het opzetten.’
M: ‘Ga ik ook de keuken in. Met echte cacao, hè. Heb je slagroom bij de hand?’
A: ‘Ja, ja. Daar gaat ie.’
M: ‘You go mama! Goeie toef, hoor!’
A: ‘Jij ook schat. Nou proost dan maar!
M: ‘Proost, moeders!’