A: ‘Je doet het weer!’
M: ‘Ja, stil! Blijf even hangen.’
Ik weet het, het is niet netjes. Maar ik kan het niet helpen. En in mijn verdediging: ik vraag er niet om dat mensen zo luid hun hele hebben en houden over mijn schutting gooien. Ik sta machteloos tegenover het natuurverschijnsel dat water geluid draagt en ik daardoor woordelijk kan verstaan wat er aan de overkant gezegd wordt. Geloof me, ik zit er niet op te wachten. Maar als ik dan ongevraagd deelgenoot word gemaakt van een pakkende conversatie, een verhitte dialoog of een snerende ruzie, kan ik het niet laten even te luisteren waar het gesprek heen gaat. Vrijgezellen op partnerjacht, opa’s en oma’s die van de ene verbazing in de andere rollen door de slimme opmerkingen van hun vertederende kleinkinderen, gefrustreerde ouders in discussie met lastige pubers, de roddelende leden van de fietsvereniging – een oneindig scala aan gespreksonderwerpen komt voorbij. Ik kan ze niet zien, de deelnemers aan die conversaties. Alleen horen.
‘Wat hoor je dan?’, fluistert mijn moeder.
M: ‘Twee tieners. Spanning van weinig woorden. Een overvloed aan gevoel.’
Dwars door de omheining van mijn huis heen herken ik een eerste grote verliefdheid.
A: ‘Wat schattig.’
M: ‘Ja, zo herkenbaar. Weet jij mijn eerste grote liefde nog, mam?’
A: ‘Nou, op de lagere school was het eerst Nadhem, toen Georgie, daarna …’
M: ‘Nee, mijn eerste échte grote liefde. Van zeilkamp.’
A: ‘Ja zeker, Rick. Hele lieve jongen.’
Met een werkende moeder en zes weken schoolvakantie werd ‘Zeil- en surfschool De Kaag’ mijn vaste jaarlijkse onderkomen. Drie weken lang dolle pret met leeftijdsgenoten. En een van die leeftijdsgenoten was Rick. Knap en zachtaardig.
A: ‘Keurige ouders.’
M: ‘En zo lief.’
A: ‘Wel flink schrikken voor ze, dat hun prachtige zoon met een meisje met zo’n familieachtergrond aan kwam zetten.’
M: ‘Pffft, dat realiseer ik me pas sinds ik zelf kinderen heb.’
A: ‘Als ik hen was geweest, had jij niet eens in de buurt van mijn kind mogen komen. Ik vond ze erg begripvol.’
M: ‘Zeker. Maar toch voelde ik hun zorg… De afweer van zijn moeder als ik vroeg of hij bij ons mocht eten.’
Vóór Rick had ik er nooit bij stilgestaan hoe er naar mijn moeder gekeken werd, omdat ik haar alleen als mijn moeder en nooit als ‘familie van’ had gezien. En ik had me nooit gerealiseerd dat ze met een afgeleide blik ook zo naar mij keken. Maar vanaf dat moment wist ik dat ik besmet was. Minder waard was dan anderen die niet zo’n familie hadden. Ik had niets verkeerds gedaan maar werd toch veroordeeld.
M: ‘Sssst, stil. Het gaat weer verder, mam!’
A: ’Wat hoor je?’
M: ‘Geschreeuw! Nu gehuil. Blijf hangen, ik ga even kijken wat er aan de hand is.’
Ik loop de poort uit en zie twee meisjes in een wanhopige verstrengeling met elkaar staan. Naast hen een auto met draaiende motor en twee volwassenen. Over en weer klinkt geschreeuw.
‘Mama, zeg tegen papa dat ik dit niet wil.’
‘Maar papa wil het beste voor jou, lieverd. En dat is niet dit.’
‘Mee naar huis nu! Het is afgelopen met deze onzin! En jij laat mijn dochter met rust. Ze is niet zoals jij, heb je dat goed begrepen?’
Het meisje stapt in. Het andere meisje blijft achter. Haar hele lichaam straalt onbegrip uit.
Ik loop op haar af, maar ze kijkt me afwerend aan, stapt op haar fiets en rijdt weg.
A: ‘Wat gebeurt er? Vertel nou!’
M: ‘Niks meer, mam. Het is al voorbij.’
A: ‘Wat is voorbij? Hey, huil je nou?’
M: ‘Ja, het doet me pijn. Die ouders. Dat meisje heeft niets verkeerds gedaan…
A: ‘… maar wordt toch veroordeeld. Weet je, die ouders zijn op hun manier bezorgd om hun kind.’
M: ’Ja, ik herken het… maar ik voel ook wat die meisjes voelen. Het is niet eerlijk. Ik ga je hangen. Ik moet me even afreageren op een bak roomijs. Ik spreek je later.’
A: ’Tot later, lieverd.’