M: ‘Hi mam, alles goed?’
A: ‘Ja, zeker.’
M: ‘Ik kreeg je niet te pakken vanmorgen. Was je druk?’
A: ‘Ja, ik was even bezig op zolder.’
M: ‘Wat ben je aan het doen dan?’
A: ‘Ik wil die ruimte beter benutten, maar ik weet nog niet hoe. Dus ga ik daar af en toe zitten en ideeën opdoen. Jemig, wat een gekwetter bij jou op de achtergrond. Sta je in de moestuin?’
M: ‘Nee, in de hal.’
A: ‘Wat hoor je binnen die vogels dan nog hard. Niet normaal.’
M: ‘Nee, mam, dit zijn geen vogels.’
A: ‘Oh? Maar het zijn toch ook geen kikkers..toch…neee!..?’
M: ‘Kikkers? Hahaha, nee, ook geen kikkers. Ik heb zo’n vogelhuisje gekregen, met een sensor. Als ik erlangs loop, komt er het geluid van kwetterende vogeltjes uit. Heel ontspannend.’
A: ‘Wat leuk. Klinkt als echte vogels.’
M: ‘Ja, goed, he! Wil jij er ook heen? Het is net of je buiten in de natuur bent. Je wordt er helemaal vrolijk van.’
A: ‘Leuk.’
M: ‘Ga ik regelen. Leuk voor op je zolder.’
A: ‘Ja, maar meer vogel dan vogelgeluid zou ik in huis niet meer willen. Vroeger had ik twee tortelduifjes waar ik mee ging wandelen. Dan vlogen ze af en aan op mijn schouder tot ik weer thuis was met ze.’
M: ‘Bijzonder.’
A: ‘Ja, dat was heel apart. En we hadden kanariepietjes thuis, zou ik nu ook niet meer aan moeten denken, een vogel in zo’n klein kooitje. Zielig. Weet jij nog dat je een parkiet had?’
M: ‘Ja, zeker. Hoe kwam ik daar ook weer aan?’
A: ‘Van je oma. Ze waren eerst van ome Cor. Hij had er twee op zijn cel: Coco en Chanel. Voor de gezelligheid. Toen hij uit de gevangenis kwam, zei hij dat een vogel nou eenmaal moest vliegen en heeft hij ze aan je oma gegeven.’
M: ‘Waarom gaf hij ze dan aan oma?’
A: ‘Hij bedoelde zichzelf. Nu hij vrij was, had hij geen zin in die verplichting. En omdat je tante weigerde de parkieten in huis te nemen, gingen ze naar je oma. Iemand moest het doen.’
M: ‘Wat gemeen. Oma was ook net het Leger des Heils, alles en iedereen kon daar terecht.’
A: ‘Soms moet je kiezen voor een praktische oplossing.’
M: ‘Ja, hoor…. Maar hoe kwam Coco dan bij mij?’
A: ‘Al vrij snel overleed Chanel en was alleen Coco nog over. Oma werd gek van de herrie die hij maakte. Uit eenzaamheid waarschijnlijk. Toen hebben wij hem genomen. Bij ons was altijd reuring in huis.’
M: ‘Coco was een hij?’
A: ‘Ja, daarom noemden wij hem Koko.’
M: ‘Ik weet nog dat hij heel jaloers was. Ik mocht niet eens tegen je aan zitten of hij begon me te pikken. Alleen als jij weg was, was hij lief tegen me. Ik zie hem nog zo door de kamer vliegen.
A: ‘Ja, hij was meer buiten dan in zijn kooi.
M: ‘En overal liet hij poepjes vallen. Zo smerig.’
A: ’Omdat hij weigerde zijn kooi in te gaan. Dan zat hij hoog op de kast en als we bij hem waren, vloog hij weer weg. Het was wel een slim beestje. Totdat je tante een keer het raam bij ons open had laten staan.’
M: ‘Ik was helemaal van slag.’
A: ‘We hebben Koko nooit meer terug gezien.’
M: ‘Nooit meer terug gezien? Tegen mij vertelde je dat hij in het Vondelpark woonde bij zijn vriendjes. Je nam me er zelfs mee naar toe, om hem aan te wijzen.’
A: ‘Oh ja, dat was ik vergeten. Maar het had Koko kunnen zijn. Die parkieten lijken allemaal op elkaar.’
M: ‘Ik heb het al die jaren geloofd. Schande, moeders!’
A: ‘Schande? Wat had ik dan moeten zeggen? Dat een vogel nou eenmaal moet vliegen?’
M: ‘Het is gemeen.’
A: ‘Gemeen? Hahaha. Vond je het ook gemeen dat ik je jarenlang in Sinterklaas liet geloven? Inclusief de pepernoten en de cadeautjes.’
M: ‘Ja, toen ik daarachter kwam, vond ik dat ook heel gemeen.’
A: ‘Hahaha! Het was toch een mooie gedachte dat Koko in het Vondelpark rond vloog met zijn vriendjes?’
M: ‘Ja, hoor…’
A: ‘Ach lieverd, je was ontroostbaar en dan moet je soms kiezen voor een praktische oplossing.’
M: ‘Toch is het gemeen.’