A: ‘Hey lieverd.’
M: ‘Hey mam.’
A: ‘Lieverd, wat voor reiger heb jij in de tuin?’
M: ‘Huh? Een s**ijtreiger. Vandaag weer een flats op mijn auto. Minstens vijf bij vijf centimeter. Waar halen die beesten het vandaan? Hebben ze de hele tuin tot hun beschikking, moet het uitgerekend op mijn voorruit. En je krijgt het er ook niet zomaar af, he.’
A: ‘Ach, wees blij. Dat brengt geluk.’
M: ‘Nou, dat stukje geluk mag jij van mij hebben. En van duivenpoep zeggen ze dat het geluk brengt. Niet van reigerpoep. Maar waarom begin je eigenlijk over een reiger?’
A: ‘Omdat ik wil weten wat voor een reiger je hebt.’
M: ‘Dat weet je toch? Ik heb je van de week nog foto’s gestuurd.’
A: ‘Ja.’
M: ‘Dus?’
A: ‘Maar wat voor reiger is dat?’
M: ‘Goh, mam, is dit een quiz of zo?’
A: ‘Geef nou gewoon antwoord.’
M: ‘Pfft. Dat is een zilverreiger. Tevreden?’
A: ‘Ha! Fout. Dat is geen zilverreiger!’
M: ‘Dan is het geen zilverreiger. Ook goed. Lekker belangrijk.’
A: ‘Dat is het zeker. Want, waarom denk jij dat het een zilverreiger is?’
M: ‘Omdat hij grijzig, zilverkleurig is?’
A: ‘Ha. Weer fout. De zilverkleurige reiger waarvan jij denkt dat het een zilverreiger is, is eigenlijk de blauwe reiger. De zilverreiger heeft helemaal geen zilveren kleur, maar die is spierwit! Hoe vind je dat?’
M: ‘En wat bedoel je hiermee te zeggen? Dat niets is wat het lijkt? Waar gaat dit heen? Krijg ik weer een preek?’
A: ‘Nee, helemaal niet. Ik vind het gewoon een leuk weetje.’
M: ‘Ok. Laat me raden. De natuurscheurkalender weer?’
A: ‘Yep. Datum 14 april. Zo leuk dit!’
M: ‘Enig mam. Nou, ik ben blij dat je daar zoveel plezier aan hebt. Was dat waarom je belde?’
A: ‘Ja. Maar nu we het toch over reigers hebben. Die flats moet je wel zo snel mogelijk van je auto wassen. Vooral als het op de lak van de auto zit. Weet je waarom?’
M: ‘Pfft. Gaan we weer. Zit ik in de tweede ronde van jouw hoe-irriteer-ik-mijn-dochter-op-de-vroege-ochtend-quiz?’
A: ‘Nee, serieus. Er zit veel kalk in de kak van een reiger en dat bijt je lak weg. Vooral als de zon erop schijnt. Dus zo snel mogelijk wegpoetsen.’
M: ‘Nog een weetje uit de natuurscheurkalender?’
A: ‘Nee, ervaring. En geen schuursponsje gebruiken. Die fout heb ik al eens gemaakt.’
M: ‘Fijn. Dank je. Dan ga ik nu weer verder.’
A: ‘Wacht even. Ben je niet blij dat je van je moeder nog zo veel kan leren?’
M: ‘Heeeeeel blij. Ik kan wel dansen van geluk.’
A: ‘En nu zeggen alsof je het meent.’
M: ‘Ik ben altijd blij met je, ouwe. Dat weet je toch.’
A: ‘Nou, altijd is ook weer wat overdreven.’
M: ‘Altijd.’
A: ‘Daar blijf je bij?’
M: ‘Ja.’
A: ‘Dan reken ik dat antwoord goed. Je bent door naar de kwartfinale.’
M: ‘En je gaat gewoon door. Maar vooruit. Ik speel het spelletje wel mee. Kom maar op met je vraag.
A: ‘Hier komt ‘ie. Wat is gagel?’
M: ‘Dat is een smaakmaker. Wordt wel in bier gebruikt.’
A: ‘Goed geantwoord. Knap hoor. Maar wel jouw vakgebied, dus misschien was die vraag te makkelijk. Volgende vraag. De finale vraag. Waar leeft de kroeskoppelikaan?’
M: ‘De wat?’
A: ‘De kroeskoppelikaan. En niet stiekem googelen.’
M: ‘Nee, ik Google niet. Erewoord. Niet googelen. Laat me even denken…de kroeskoppelikaan…’
A: ‘Je hebt nog vijf seconden. Vijf, vier, drie, twee…’
M: ‘In Zuid-oost Europa!’
A: ‘Jeetje. Wat goed.’
M: ‘Ach, ja…en wat heb ik nou gewonnen?’
A: ‘De enige echte… Natuurscheurkalender!’
M: ‘Die hoef ik niet.’’
A: ‘Niet?’
M: ‘Nee, want die heb ik al. Datum 19 april: Waar komt de kroeskoppelikaan voor?’
A: ‘Vuile valsspeelster.’
M: ‘Ik hou ook van jou, mam. Doei!’