A: ‘Een hele goede morgen, Millie!’
M: ‘Zo, wat klink jij vrolijk, mam!’
A: ‘Ja, het belooft een heerlijke dag te worden vandaag. Ik ben de afgelopen week van vijf uur ’s morgens tot ‘s avonds tien, elf uur bezig geweest. Nu ben ik klaar en heb ik mezelf een vrije dag gegeven.’
M: ‘Wat heb je allemaal gedaan dan?’
A: ‘Allerlei klusjes in huis. Schuren, schilderen.’
M: ‘Je gaat toch niet om vijf uur ’s morgens al schuren, hoop ik? Dat zullen je buren prettig vinden.’
A: ‘Nee, ik schuur niet om vijf uur ‘morgens. Om vijf uur ‘s morgens schilder ik.’
M: ‘Waarom in vredesnaam om vijf uur?’
A: ‘Dan is het nog lekker koel in huis. En omdat mijn dagen nog steeds beheerst worden door opvliegers, draait bij mij alles om temperatuur-management.’
M: ‘Aha, maar je kan toch ‘s avonds niet gaan schuren voor de buren? Hey, dat rijmt.’
A: ‘Jawel.’
M: ‘En de herrie dan?’
A: ‘Dat valt wel mee. Ik schuur met de hand.’
M: ‘Jij bent niet goed. Dat is extra werk’
A: ‘Het is of zweten in de bloedhitte overdag of ’s avonds met een blokje en een schuurpapiertje aan de slag. Dan liever het laatste. En dan kan ik de volgende ochtend in de koelte weer verder met schilderen. Ideaal.’
M: ‘En in de tussenliggende uren dan?’
A: ‘Ben ik aan het opruimen.’
M: ‘En daar ben je nog niet mee klaar?’
A: ‘Jawel, hoezo niet?’
M: ‘Nou, wat doet die tas dan achter je hoofd?’
A: ‘Die tas achter me?’
M: ‘Ja, die.’
A: ‘Die hangt daar.’
M: ‘Ja, die hangt daar, dat zie ik. Maar wat doet ‘ie daar? Ben je die vergeten op te ruimen?
A: ‘Nee, hoor, die hoort daar te hangen.’
M: ‘Oh? Waarom dan?’
A: ‘Dan komen er geen wespen op mijn balkon.’
M: ‘Door die papieren tas?’
A: ‘Ja, als ze die papieren tas zien hangen, denken ze dat het een ander nest is en dan vliegen ze door.’
M: ‘Oh?’
A: ‘Ja, Ze komen niet graag in de buurt van een ander nest. Ze zijn erg territoriaal.’
M: ‘Ja, maar dat is toch geen gezicht? Zo’n papieren tas, half verkreukeld, midden op je balkon.’
A: ‘Ach. Ik had eerst een nep-wespennest hangen, dat zag er wel mooier uit, maar die is door de storm weggewaaid. Vandaar die papieren zak.’
M: ‘Koop alsjeblieft weer zo’n nep-ding. Dat ziet er toch niet uit.’
A: ‘Waarom zou ik? Dit werkt hartstikke goed. Beter zelfs. Ik heb nog geen wesp gezien.’
M: ‘Nee, maar ik ben bang dat, dat niet met jouw papieren zak te maken heeft. Er zijn dit jaar gewoon erg weinig wespen.’
A: ‘Oh, wat fijn!’
M: ‘Nou, dat is helemaal niet fijn. Het is heel erg. Er zijn steeds minder insecten. Weet je wel wat dat betekent?’
A: ‘Ja, dat is slecht nieuws voor ons eco-systeem.’
M: ‘Dat moet echt veranderen. Insecten zijn onmisbaar.’
A: ‘Ja zeker, maar… Wat wespjes kunnen we toch wel missen? Daar hoeven er toch niet zo veel van te zijn? Beetje meer bijtjes? Ter compensatie? Of desnoods vliegen, maar geen…’
M: ‘En jij was na het lezen van dat boek over wespen, zo enthousiast over ze?’
A: ‘Ja, ben ik ook… als ik er over lees, maar rondvliegen op mijn balkonnetje is toch net effe wat anders. ‘
M: ‘Mam! Wij, ik, jij, we mogen echt hopen dat er meer wespen komen.’
A: ‘Ja, dat wil ik best doen, maar dan wil ik wel mijn papieren zak houden.’
M: ‘Nou, dan laat je dat ding toch hangen… Ziet er echt niet uit!’