M: ‘Hi mam.’
A: ‘Goedemorgen lieverd, wat ben je vroeg.’
M: ‘Ja, ik zit al in de make-up. Ik heb zo shoot met Wehkamp.’
A: ‘Wordt het mooi?’
M: ‘Ja, prachtig. De nieuwe collectie is ook weer zo mooi. Kijk deze jas.’
A: ‘Oh, die is echt wat voor mij.’
M: ‘Ja, dat dacht ik al. Daarom laat ik ‘m zien. Zal ik er een voor je bestellen?’
A: ‘Heel graag. En wat heb je nog meer voor leuks?’
M: ‘Dat zie je later wel, ik heb haast, want ik moet hier om zes uur vertrekken.’
A: ‘Ja, dan mag je wel opschieten. Je hebt nog een kwartier. Bel je zo nog even, dan?’
M: ‘Ja, als ik in de auto zit.’
***
M: ‘Hi mam, ben ik weer.’
A: ‘Kind, wat zie je er weer prachtig uit!’
M: ‘Dank je. Wat een beetje make-up al niet voor een mens kan doen.’
A: ‘Nou, echt!’
M: ‘Oh, dank je. Je bent weer lekker complimenteus vandaag.’
A: ‘Zo bedoel ik het toch niet. Dat weet je wel.’
M: ‘Weet ik.’
A: ‘Ik bedoel eigenlijk, dat make-up jou zo mooi staat.’
M: ‘Ik heb gewoon een hele goede visagiste. Ook al sta ik om half vijf op, heb ik wallen zo dik als autobanden en hangen mijn oogleden tot op mijn knieën, zij weet er altijd weer iets moois van te maken.’
A: ‘Ze is een tovenares.’
M: ‘Zeg dat wel. Zou ik ook graag willen zijn.’
A: ‘Wat? Visagiste?’
M: ‘Nee, tovenares.’
A: ‘Je wilde als kind altijd Tika zijn.’
M: ‘Ja, van Tita Tovenaar! Dat weet ik nog.’
A: ‘Je vond het prachtig dat ze in een luchtkasteel woonden.’
M: ‘Tussen de wolken. Maar het mooiste vond ik dat liedje. Dan klapte ze in haar handen en dan zong ze: ‘En dan doe ik dit! En alles staat stil.’ Oh wat wilde ik vaak graag de wereld even stil zetten! En haar vader was een tovenaar. Ook niet verkeerd.’
A: ‘Je was ook weg van Merlijn de tovenaar.’
M: ‘Ja, maar met die oude man kon ik me toch minder goed identificeren.’
A: ‘En je liep altijd met zakjes ‘sterrenstof’ rond te strooien en dan kon ik weer al die ellendige glittertjes overal tussen uit peuteren.’
M: ‘Je weet dat sterrenstof echt bestaat, toch?’
A: ‘Ja, maar daar kun je niet mee toveren.’
M: ‘Nee mam, dat snap ik, ik ben geen vier meer.’
A: ‘Ik zeg het alleen maar.’
M: ‘Genoteerd. Maar weet jij dat één korreltje sterrenstof zwaarder weegt dan een groep olifanten?’
A: ‘Ach, ga weg! Dus die arme Tinkerbel uit Peter Pan tilde zich een versuffing?’
M: ‘Mam.’
A: ‘Ja?’
M: ‘Je weet dat Tinkerbel niet echt bestaat, toch?! Mag ik hopen?’
A: ‘Ja, nee, tuurlijk niet, gekkie. Maar als jij het hebt over sterrenstof dan zie ik Tinkerbel zo gracieus vliegen door de lucht, elegant strooiend met sterrenstof en dan denk ik wat zielig voor haar.’
M: ‘Mam, moet ik me zorgen maken?’
A: ‘Nee. Waarom?’
M: ‘Nou, als je het zo hebt over Tinkerbel en de zwaarte van haar sterrenstof… Dan… Weet je dat het schijnt dat als mensen eenzaam zijn, ze minder onderscheid maken tussen relaties met echte mensen en relaties met fictieve personages. Uit films bijvoorbeeld.’
A: ‘Even serieus Mil. Wat denk je nou? Dat ik een fictieve relatie onderhoud met Tinkerbel? En trouwens ik ben helemaal niet eenzaam. Hoe kom je daar nou bij, ik heb zoveel fijne mensen om me heen, Assepoester, Doornroosje, de Zeven Dwergen, allemaal super gezellig!’
M: ‘Mam! Hou op daarmee.’
A: ‘Hahaha, grapje. Nee hoor Mil, je hoeft je om mij geen zorgen te maken. Er zitten bij mij geen animatiefiguren aan tafel. Maar ik lig wel elke avond in bed met James Bond. Hahahah!’
M: ‘Mam.’
A: ‘Ja lieverd.’
M: ‘Ik word zo moe van jou. En de dag is pas begonnen.’
A: ‘Ik hou ook van jou, lieverd. Werk ze!’