M: ‘Hi mam.’
A: ‘Hey lieverd.’
M: ‘Wat is er? Huil je?’
A: ‘Nee, ik heb weer last van die irritante hooikoorts. Mijn hoofd zit potdicht en de tranen gutsen uit mijn ogen. Gisteren begon het opeens. Om gek van te worden.’
M: ‘Wat een ellende.’
A: ‘Ja, wees maar blij dat jij er geen last van hebt.’
M: ‘Dat zou echt een ramp zijn. Ik woon midden tussen de bloesems.’
A: ‘Nou, ik woon tussen het beton, maar ik heb er toch last van. Ik denk door die bomen aan de straatkant.’
M: ‘Ja, dat kan. Weet je nog dat oma vroeger naast een man woonde die een boom in de tuin had staan waar ze allergisch voor was? Wat was dat er ook al weer voor eentje?’
A: ‘Die buurman? Dat was een hele aparte.’
M: ‘Nee, die boom.’
A: ‘Oh, dat weet ik niet meer. Ik weet nog wel dat zij niet de enige was die er hooikoorts door had, de halve straat liep te snotteren als die boom in bloei stond. Zo tegen maart/april sprak de hele buurt erover.’
M: ‘Over die boom?’
A: ‘Nee, over die buurman.’
M: ‘Oh, en toen?’
A: ‘Toen niks. Die buurman was gek op zijn boom en ging ‘m niet weghalen.’
M: ‘Lekker dan.’
A: ‘Ja. Maar ja, wat doe je eraan?’
M: ‘Aan die boom?’
A: ‘Nee, aan die buurman! Jeetje Mil, gaat niet echt lekker, hè!’
M: ‘Wat die hooikoorts? Dan moet je honing nemen. Al ben je daar nu een beetje laat mee. Daar had je eerder mee moeten beginnen.’
A: ‘Nee, niet die hooikoorts! En niet die buurman en niet die boom. Ik bedoel ons gesprek! Je begrijpt me de hele tijd verkeerd!’
M: ‘Ik begrijp jou niet verkeerd, jij begrijpt mij verkeerd.’
A: ‘Nu zal ie helemaal lekker worden!’
M: ‘Wie? Die buurman?’
A: ‘Nee, jij! Je praat steeds langs me heen!’
M: ‘Grapje. Sorry, schot voor open doel. Ik kon het niet laten. Maar ik ben het met je eens, de communicatie loopt niet zo gesmeerd vandaag. Je moet effe wat scherper zijn, moeders.’
A: ‘Ik scherper?’
M: ‘Ja.’
A: ‘Oh ja, wie is hier nou niet scherp?’
M: ‘Jij.’
A: ‘Nee jij, maar het is goed met jou. Ik ga een hooikoortspilletje nemen. De groeten.’
M: ‘Wacht nou even! Hoelang slik je die pilletjes al?’
A: ‘Ik ben er gisteren mee begonnen.’
M: ‘Maar je wordt toch altijd heel suf van die dingen?’
A: ‘Jawel, maar liever dat, dan een verstopt hoofd.’
M: ‘Oh, maar dat verklaart het wel.’
A: ‘Wat?’
M: ‘Waarom je niet zo scherp bent.’
A: ‘Begin je nu weer?’
M: ‘Hahaha. Grapje, moeders. Ik hou van jou.’
A: ‘Ik hou van jou, vervelende klier.’