M: ‘Hi mam, hoe is ie? Lekker warm vandaag, he?’
A: ‘Nogal. Hoe is het bij jou?’’
M: ‘Goed. We zijn zojuist uitgenodigd voor een culinair weekendje weg. Ergens in een klein, liefelijk hotelletje.’
A: ‘Wat lekker.’
M: ‘Ja, echt zin in.’
A: ‘Ik heb weer zo’n last van opvliegers. Maar dat heeft niets met het zonnetje buiten te maken, dat is die vulkaan vanbinnen. Pffft, die barst op de meest verkeerde momenten uit. Wat een ellende, zeg.’
M: ‘Het is nou eenmaal niet anders, ouwe. Wij vrouwen dragen die last nou eenmaal.’
A: ‘Zeg dat wel. En weet je wat waar ik ook last van heb? Of eigenlijk vind ik dat niet zo erg.’
M: ‘Nou, wat?’
A: ‘Mijn haar groeit bijna niet meer.’
M: ‘Wil je het langer dan?’
A: ‘Nee, ik bedoel het haar onder mijn oksels en op mijn benen. Vroeger scheerde ik ze regelmatig maar nu amper.
M: ‘Komt dat door de overgang?’
A: ‘Dat denk ik. Of door het ouder worden. Maar het valt me op.’
M: ‘Of het komt, doordat je minder vaak scheert.’
A: Nee, denk het niet, ik merk het ook aan mijn wenkbrauwen. Vroeger moest ik ze dagelijks plukken, anders struikelde ik er over. Als ik nu een wenkbrauwhaartje in de maand weg pluk, is het veel. Gek, he?’
M: ‘Ik zoek het nog wel een keer op.’
A: ‘Maar over haar gesproken.’
M: ‘Laat me raden, je hebt weer iets nieuws gevonden?’
A: ‘Nee, ik niet. Je tante Sonja.’
M: ‘Oh, wat dan?’
A: ‘Nou, ik zat bij haar op haar balkon, stralend weer, dus ze zegt, trek even een korte broek van mij aan, dan worden je benen een beetje bruin. Dus ik trek die korte broek aan. Zegt ze: je mag ook je benen wel even scheren. Het ziet er niet uit zo. Die witte benen en dat haar. Nou was het niet veel haar, maar toch, het zag er inderdaad niet appetijtelijk uit.’
M: ‘Ga door.’
A: ‘Nou, toen haalde ze een crystal pad tevoorschijn.’
M: ‘En dat is?’
A: ‘Daarmee wrijf je over je benen, of over een ander plek waar haar zit en dan is het weg.’
M: ‘Niet.’
A: ‘Wel.’
M: ‘En dan hoef je je niet te scheren?’
A: ‘Nee. En water en scheerschuim is ook niet nodig.’
M: ‘Wat makkelijk. Heb je het geprobeerd?’
A: ‘Nee. Ik ga niet met zo’n ding over mijn been wrijven waar zij ook – weet ik waar – haar haar mee heeft verwijderd.’
M: ‘Ze is je zus. Je bent toch niet vies van je zus?’
A: ‘Ik wel.’
M: ‘Kun je dat ding niet schoonmaken, dan?’
A: ‘Jawel, je spoelt het zo af. Maar ik vind het gewoon niet fris.’
M: ‘Je moet je algoritme op Insta weer eens veranderen. Niet de hele tijd van die enge filmpjes kijken.’
A: ‘Ik heb geen enge filmpjes gekeken. Ik heb er over gelezen. Het is de realiteit. Er is een wereld aan micro-organismen die op en met ons leeft. Neem nou je huid. Daar wonen haarfollikel-mijten op. Dat zijn minuscule beestjes. Die houden zich overdag verborgen in onze zweetporiën en gaan ‘s nachts aan de wandel over ons gezicht. Op zoek naar een partner en dan hebben ze seks.’
M: ‘Gatver, mam, hou daarover op. Ik krijg er de kriebels van.’
A: ‘Nou waarom? Die beestjes hebben we hard nodig. Ze houden onze poriën schoon. Maar ik hoef ze niet van mijn zus. Wat zij op haar benen heeft, mag ze zelf houden.’’
M: ‘Wat kun je toch lekker overdrijven, he?’
A: ‘Ik overdrijf niet. Het is gewoon zo. Heb jij er wel eens over nagedacht wat er in een gemiddeld hotelbed aan huisstofmijt ligt?
M: ‘Nee mam, en dat doe ik ook liever niet.’
A: ‘Nou, ik heb gelezen dat er in een tweepersoonsbed zich gemiddeld zo’n half miljoen van die wezentjes schuilhouden.’
M: ‘Mam, ik ga een weekendje weg, weet je nog. Heb ik je net verteld. Een culinair tripje, slapen, lekker eten.’
A: ‘Wist je dat een huisstofmijt jouw huidschilfers eet?’
M: ‘Als je zo doorgaat, ga ik je hangen. Ik heb overal de kriebels.’
A: ‘Ik hou mijn mond al.’
M: ‘Graag.’
A: ‘Waar wil jij het over hebben, dan?’
M: ‘Nou, ik wilde het over mijn weekendje weg hebben, maar ik denk dat ik die ga afzeggen. Spreek je later.’